woensdag 2 maart 2016

EEN TIJDLOZE ONTMOETING

De prille voorjaarsnacht was lang en koud geweest, slapeloos ook, omdat ik wist dat er tijdens de opkomst van de zon iets vreselijks zou plaatsvinden, iets wat ik al jaren had geweten maar nooit had willen geloven, niet had willen accepteren.De eerste vogels lieten zich horen, iets wat me altijd vrolijk had gestemd maar wat me nu liet weten dat het afschuwelijke moment met rasse schreden naderde. Ik had me verstopt in het struikgewas dicht bij het moeras omdat ik geen getuige mocht zijn wat er stond te gebeuren. Het bijwonen van het ritueel was voorbehouden aan de ingewijden van de stam, maar ik was waarschijnlijk de enige die haar echt kende en van haar hield. Zodra de eerste zonnestralen het land in vuur en vlam zouden zetten zou mijn bestaan stil en leeg worden. Aan de oostelijke horizon werd langzaam een rose gloed zichtbaar. Rillingen van angst stroomden door me heen. In de verte zag ik de kleine stoet naderen, de priesters en priesteressen die haar begeleidden. Ze keek lijdzaam voor zich uit alsof ze beneveld was. Het leek eindeloos te duren voordat ze het heiligdom bereikt hadden. Even was er een moment van stilte en toen ging alles heel snel. Temidden van de heftige bewegingen van de priesters zakte ze ineen, waarna de priesteressen haar voorzichtig neerlegden op de sompige moerasbodem. Langzaam zag ik haar vanuit het struikgewas wegzinken in het bruine veen. Uiteindelijk kon ik alleen maar nog haar naam uitschreeuwen: Sigritta...................... Hoe lang was het geleden dat we speelden rond de boerderijen in ons kleine dorp? We zochten samen naar blauwe besjes in het woud. We sprokkelden hout en zwierven over de heideveldjes waar de grafheuvels van onze voorouders lagen en we konden daar kijken naar de horizon en luisteren naar de leeuweriken die altijd dichtbij waren. We liepen over de paden van mul zand en vonden het heerlijk om de geur van vers gemaaid graan op te snuiven. Soms verzamelden we kruiden en eetbare wortels in het bos en vaak vonden we daar op open plekken ook mooie stenen in allerlei kleuren. Bij mooi weer lagen we op onze rug in het veld en keken we eindeloos naar de blauwe hemel. Sigritta was anders dan andere meisjes; haar ogen keken op een andere manier de wereld in en ze leek vaak weg te dromen alsof ze er even niet was. Ze liep ook een beetje moeilijk wat ze zelf trouwens geen probleem vond. Het viel me gaandeweg op dat ze geen vriendinnen had. Ik was haar enige vriend. De dorpsbewoners vonden haar een beetje vreemd en spraken nauwelijks met haar. Ook haar ouders bekommerden zich niet echt om hun dochter. Ik was de enige met wie ze echt contact had. We vonden dat beiden prima zo. Op ruime afstand van het dorp hadden we een hut gebouwd. Daar brachten we onze gevonden stenen heen en we sneden er figuurtjes van hout. We vonden het een magische plek. Op zeker dag vertelde Sigritta dat ze bang was; ze had toevallig over haar horen fluisteren en dat wat ze meende te horen joeg haar angst aan. Enige dagen later werd zij bij een van de priesteressen geroepen die haar vertelde dat ze was uitverkoren om als boodschapper naar de goden gestuurd te worden. Sigritta was een wijs meisje en wist onmiddellijk wat dat betekende. Haar mooie leventje zou binnenkort afgelopen zijn. Ze zou worden ingewijd en tijdens haar laatste dagen alleen nog naar verdovende kruiden en moederkoorn moeten eten zodat ze in een gelaten verdoving terecht kwam. Ze had er genoeg over horen fluisteren en ze had immers zelf ook eens in het struikgewas bij het moeras gelegen om te moeten zien wat voor afschuwelijks zich daar afspeelde. Nog een dag waren we samen in onze boshut. We waren beiden heel verdrietig maar Sigritta was tegelijk ook heel rustig. Ze vertelde me dat ze ervan overtuigd was dat we elkaar ooit terug zouden zien. Ik gaf haar een mooie rode steen die ik op weg naar de hut gevonden had en we namen afscheid. Toen de priesters en priesteressen hun vreselijke werk verricht hadden pakte ik mijn spullen en begaf me op weg. Ik zou nooit meer naar het dorp terugkeren. De avond was gevallen en ik hoorde half slapend hoe de trein voort snelde naar mijn eindbestemming. Ik probeerde me voor te stellen hoe de opening van de tentoonstelling zou zijn. Er zou veel gesproken worden en daarna vooral veel gedronken. Ik had het museum dat talloze kostbare Romeinse kostbaarheden herbergt al vele malen bezocht maar ditmaal had ik een eigen kleine bijdrage geleverd aan de nieuwe expositie. Ik bekeek nog even het programma van de avond waarvan het begin behoorlijk saai op me overkwam. De trein minderde vaart en naderde de brug over de Rijn. Ik was weer in Keulen. Als afgesproken stond mijn collega Gabriele van het Römisch-Germanisches Museum op het perron te wachten. We hadden al veel gesprekken over de expositie gevoerd en zouden voor de opening gaan eten om nog even wat laatste details door te praten. In het restaurant slaakte Gabriele een zucht van verlichting. Aan het eind van de middag was de tentoonstelling eindelijk gereed. Alles moest natuurlijk piekfijn in orde zijn en er mocht vooral bij de opening niets misgaan. Er waren veel objecten van andere Duitse- en buitenlandse musea geleend. Ook een aantal particulieren had een bijdrage geleverd. De bijdrage van mijn museum waren de vondsten uit een Keltisch vorstengraf. De avond zou nog veel vergen van mijn collega want zij moest natuurlijk met vele gasten en bruikleengevers spreken. Ons etentje was voor haar na weken van onafgebroken hard werken een zeldzaam moment van enige rust. Voordat we ons naar het museum begaven vertelde Gabriele nog snel dat er voor het onderdeel offervondsten een bijzondere bruikleengeefster als gast werd verwacht. Haar materiele bijdrage was beperkt ook al liet ze er een speciale vitrine voor bouwen; financieel had ze echter tot ieders grote verbazing een groot deel van de expositiekosten voor haar rekening genomen. Toen wij het museum binnenkwamen was het overal reeds een drukte van belang. De laatste voorbereidingen voor de opening vonden plaats terwijl de leden van het ontvangstcomite zich ongerust door de expositiezalen bewogen, alsof er nog ergens iets dreigde mis te gaan. Gabriele was al meteen in het gedruis opgenomen en liet me af en toe met een schuine blik weten dat dit nu eenmaal bij de finale werkzaamheden behoorde. Even voor acht uur viel er niets meer te regelen en stroomden de genodigden het museum binnen waar een welkomsdrankje wachtte. Een half uur later begonnen de voordrachten waarin allerlei hoogwaardigheidsbekleders, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, van musea en particuliere bruikleengevers uitvoerig werden bedankt voor hun bijzondere bijdragen aan de tentoonstelling over de IJzertijd in Noordwest-Europa. Er werden vervolgens nog enige korte lezingen gehouden over de diverse culturele aspecten van deze periode en tenslotte werd iedereen uitgenodigd voor een algemene samenzijn met drankjes en hapjes. Voor het eerst bekeek ik de tentoonstelling waarin ik veel internationaal bekende vondsten herkende. Om mij heen bewogen zich druk pratende gasten die zich met glazen wijn van vitrine naar vitrine bewogen. In een kleine uithoek met een bijzondere verlichting ontwaarde ik plotseling een kleine, kostbaar uitgevoerde, robuuste vitrine die slechts een voorwerp bevatte: een kleine, eenvoudige rode jaspis-steen. De aanblik ervan bezorgde me warme rillingen; vanuit een heel ver verleden kroop een gevoel naar binnen dat me vertelde dat ik dit steentje kende. Ik stond er sprakeloos naar te kijken en ik wist dat ik het ooit, heel lang geleden, in mijn hand had gehad. Als in een roes las ik de tekst die er bij lag:'Jaspis, vindplaats waarschijnlijk omgeving Hamburg, aangetroffen in de hand van een in het veen geofferde jonge vrouw, Late IJzertijd.' In het glas van de vitrine zag ik vaag het silhouet van een vrouw die schuin achter me kwam staan.'Je hebt het herkend',sprak ze zacht. Het klinkt welhaast bizar maar haar stem kwam even vertrouwd op me over als het steentje waarnaar ik waarschijnlijk al minutenlang had gestaard. Ik aarzelde om me om te draaien omdat ik instinctief aanvoelde dat er dan iets wezenlijks in mijn leven zou veranderen.'Ik kan het niet bevatten, het kan gewoonweg niet', fluisterde ik terwijl ik nog steeds als bevroren bleef staan. Ik wist echter beter. In een flits meende ik beelden te zien uit een lang vervlogen verleden; ze waren ook al eens in dromen verschenen maar ik had er nooit aandacht aan besteed. Door de aanblik van het steentje kregen ze een plek. Ik twijfelde nog steeds maar draaide me toch langzaam om. Er was niemand! Ik was nog steeds de enige bezoeker van deze stille uithoek van de expositie. Verderop hoorde ik het geroezemoes van genodigden die door de expositiezalen schuifelden. Waarom was ik bij deze afgezonderde vitrine, waarover Gabriele gesproken had, terechtgekomen? Ik liep terug en liet mijn blikken langs de bezoekers gaan. De vrouw kon niet in rook zijn op gegaan; ze moest hier ergens zijn. Zou ik haar herkennen? Zij wist kennelijk wie ik was of was geweest en misschien wilde ze weten of dat ook voor mij gold en of ik haar zou zien te midden van al die mensen. Het gepraat om me heen leek te verstommen en de mensen leken zich minder snel te bewegen. Plotseling zag ik haar. Ze stond op nauwelijks tien meter bij me vandaan en keek naar me en ik wist dat ik haar gekend had in een grijs verleden. Flarden van herinneringen vlogen door me heen en ik zag dat hetzelfde bij haar gebeurde. Langzaam liepen we naar elkaar toe en tenslotte stond ze voor me:de jonge vrouw met lang blond haar rond het mooie gezicht dat ik ooit zo goed gekend had. We omarmden elkaar behoedzaam en ze nam me bij de hand. We liepen in een tijdloze roes naar de uitgang van het museum. Enige minuten later zaten we op de achterbank van een sjieke Jaguar en reden met grote snelheid in oostelijke richting. Het was een merkwaardige avond; het noorderlicht leek af en toe wel aan de horizon te schemeren. Na enige tijd, ik schat een uur, koos de chauffeur een afslag die al snel een donker woud invoerde. Naast me hoorde ik fluisteren:'Welkom in mijn nieuwe wereld'. Het waren de eerste woorden die ze uitsprak. 'Ik heet nu Eva Maria en woon in dit uitgestrekte bos'. Tot het moment waarop ze begon te spreken hadden we gezwegen en onwennig en verbaasd elkaar af en toe gekeken. 'Zoals je waarschijnlijk wel hebt begrepen of gevoeld, hebben wij elkaar lang geleden gekend toen we samen in een piepklein dorpje opgroeiden en volwassen werden. Ik heb je kort voor mijn afschuwelijke dood gezegd dat we elkaar terug zouden zien en je gaf mij het rode steentje dat je zojuist in het museum terug hebt gezien, althans een replica want het origineel zou ik nooit uitgeleend hebben. Ik wist dat als er ooit een kans zou zijn om jou weer te ontmoeten ik een bijdrage aan de tentoonstelling moest leveren. Het steentje alleen hadden ze nooit geaccepteerd, maar mijn andere, financiële bijdrage was zeer welkom. Op internet ben ik op goed geluk naar foto's van jou gaan zoeken. Een kennis van me die bij de politie werkt en montagefoto's maakt van gezochte misdadigers heeft op mijn aanwijzingen een portret van je getekend en een andere kennis, een systeemanalist, is hiermee op mijn aanraden op zoek gegaan naar iedereen die op de een of andere manier actief is met het verleden. Om het niet al te moeilijk te maken hebben we ons vooralsnog beperkt tot Noordwest-Europa. Na een paar weken was het raak en zag ik jouw foto op mijn scherm: een archeoloog, ik had het kunnen vermoeden. Tot mijn verrassing bleek je ook nog eens betrokken te zijn bij de samenstelling van de tentoonstelling. Ik kon je in feite niet meer mislopen. Je hebt gemerkt dat ik achter je stond bij de vitrine met het steentje, maar ik wilde zeker zijn dat je ook mij zou herkennen, vandaar dat ik mij terugtrok in het grote publiek en daarin herkende je mij ook'. Haar verhaal kwam heel natuurlijk en logisch over maar het was voor mij nog steeds een raadsel hoe je elkaar na meer dan 2 millennia weer kon ontmoeten. Anderzijds voelde haar aanwezigheid zo vertrouwd dat ik de realiteit van het mirakel wel moest accepteren. Nog voordat ik kon reageren nam ze zelf weer het woord.'Ik begrijp dat het allemaal even bij je moet landen maar we hebben daar straks nog alle tijd voor. We zijn bijna thuis. Over enige minuten werken de mobiele telefoons niet meer. Misschien wil je je collega Gabriele vertellen dat je onverhoops moest vertrekken?'. Even later verscheen een groot open terrein in het woud. Na een korte bocht verscheen een groot open terrein en over een lange oprijlaan reden we naar een oud landhuis dat aan het eind opdoemde. Dichterbij zag ik dat in de ontvangsthal en enige andere ruimten kroonluchters brandden. Ik was deze avond van de ene in de andere verbazing gevallen maar nu vroeg ik me echt af of ik niet droomde. Eva Maria ontzenuwde mijn twijfels door mij eenvoudigweg welkom te heten in haar huis. Mijn ogen bewogen zich langs de vele schilderijen op de lange wanden van de salon. Er waren veel portretten, maar ook stillevens en landschappen. Een groot haardvuur knetterde binnen de kostbaar uitgevoerde schouw. Ik kon nog niet bevatten wat me overkwam. Een halve dag geleden was ik op de trein gestapt naar Keulen waar ik met mijn collega Gabriela gedineerd had alvorens we naar het museum waren gegaan. Ik had de tentoonstelling nog maar nauwelijks bekeken of ik was plotsklaps al weer vertrokken naar een voor mij totaal onbekend landhuis waar Eva Maria mij nu glimlachend zat waar te nemen. Ze hief haar glas rode wijn. 'Op ons weerzien', zei ze zacht, 'na al die eeuwen.' Ik had haar, hoe vreemd het ook mag klinken, meteen herkend. Ik begreep echter niet hoe dat mogelijk kon zijn. Vage beelden van lang geleden dwarrelden door mijn geest: een piepklein primitief dorpje waar ik me zag spelen met een meisje en even later doemde het vreselijke moeras op waarin zij voor mijn ogen verdween....En nu was ik in een vreemd landhuis waarvan een eigentijdse Sigritta eigenaar was; een groter contrast was nauwelijks denkbaar. Eva Maria stond op. 'Ik laat je het museum van mijn overgrootvader zien, dan zul je alles begrijpen. Ze schonk de glazen opnieuw in.'Neem je glas maar mee, want we zullen er wel even zijn'. Grote monumentale deuren werden door bedienden voor ons geopend en we liepen door twee rijk gedecoreerde zalen met brandende kroonluchters en ook hier hingen weer vele schilderijen. Tenslotte werd een kleine zijdeur open gemaakt die toegang gaf tot een ruimte die er heel oud uitzag en propvol stond met allerlei staande en platte antieke vitrines. De verlichting was minimaal en mijn ogen moesten even wennen aan de nieuwe omgeving. Wat ik vervolgens zag had ik mijn stoutste dromen niet kunnen verwachten. In deze zaal stonden en lagen honderden, zo niet duizenden archeologische voorwerpen uitgestald. Ik herkende talloze urnen uit de IJzertijd en een groot aantal wapens en sieraden uit de Bronstijd. Langzaam liepen we tussen de vele vitrines door en ik viel van de ene in de andere verbazing. Ik zag stenen bijlen, barnstenen kraalsnoeren, gouden hangers, bronzen schenkkannen en vaten........Op deze verzameling zou menig landelijk museum trots zijn. De hele entourage was weliswaar antiek maar een zacht gezoem en de temperatuur in de ruimte verraadden dat er sprake was van moderne klimaatbeheersing. Eva Maria begon te vertellen. 'Mijn huidige voorouders hadden al in de Middeleeuwen belangrijke bezittingen en mijn overgrootvader was in de tweede helft van de 19e eeuw een regeringsfunctionaris. die belast was met de zorg voor het culturele erfgoed. Oudheidkundige vondsten kwamen overal tevoorschijn maar er waren nog maar weinig musea waarin ze ondergebracht konden. Om die reden besloot hij om de vondsten die hij had kunnen bemachtigen in dit landhuis en deze zaal onder te brengen. Een andere reden om dat te doen was dat er destijds ook heel veel spoorloos verdween of in het buitenland verkocht werd'. We waren inmiddels bijna achterin de zaal aangekomen. 'Hier staan de vitrines die voor ons persoonlijk van belang zijn. Ik kan je nu vertellen en laten zien waarom het zo belangrijk is dat je hier nu bent'. Ze pakte mijn hand en troonde me zachtjes mee naar de bewuste vitrines. Al snel herkende ik oude veenvondsten: bronzen voorwerpen die een donkergroen patina in het moeras hadden gekregen en houten objecten die om dezelfde reden pikzwart waren geworden. Toen zag ik de eerste fragmentarische mensenresten met flarden van wat ooit kledingstukken waren geweest. Daarna volgden enige goed in het veen geconserveerde incomplete veenlijken. Tenslotte stonden we voor een grote vitrine waarvoor duidelijk een bijzondere, centrale plek was ingeruimd en ik wist dat ik nu datgene zou zien waardoor ik alles zou begrijpen, zoals Eva Maria gezegd had. In de vitrine lag een redelijk goed bewaard gebleven veenlijk in een enigszins verkrampte houding die de laatste doodsstrijd verraadde. We kwamen dichterbij en ik voelde dat Eva Maria even gespannen was als ik. Langzaam liepen we rond de vitrine en plotseling zag ik het en werd me alles duidelijk. In de half open hand, maar stevig vastgeklemd tussen de vingers ontwaarde ik het rode steentje, het echte rode steentje.............Ik keek Eva Maria verbijsterd aan. 'Dit ben jij, was jij....Sigritta...........' 'Ja', zei ze zacht. 'Er bestaat geen twijfel over. Ik heb het laten onderzoeken. Het DNA van dit veenlijk komt exact overeen met dat van mij. Ik heb van kinds af aan geweten dat er in een ver verleden iets vreselijks met mij was gebeurd en toen ik het steentje in de vitrine voor het eerst heel bewust bekeek ging er een schok door mijn lichaam en heb ik weken lang nachtmerries gehad over het afgrijselijke lot dat ik destijds had moeten ondergaan. Ik heb geprobeerd de vindplaats te traceren maar die was helaas niet exact geregistreerd. Vervolgens heb jarenlang alle moerassen in het noorden van ons land bezocht in de hoop dat ik ergens iets zou herkennen. Dat is me niet gelukt en misschien is het bewuste veengebied al decennia geleden ontgonnen'. 'Was er in je herinnering ook nog iets over ons, over mij, behalve dat je toen beloofde dat we elkaar terug zouden zien', vroeg ik voorzichtig. Eva Maria keek me verbaasd aan. 'Ik had beelden van jou en van ons en vage herinneringen aan de tijd waarin we opgroeiden en volwassen werden, maar toen ik het steentje weer terug zag en de beelden van toen veel sterker werden wist ik ook dat ik je terug zou zien'. Ik twijfelde, niet aan haar woorden maar wel aan de impact ervan. 'Stel dat alles klopt wat je zegt en daar ga ik vanuit omdat ik zelf ook voel en weet dat we elkaar toen gekend hebben, dan zijn we nu toch beiden in een hele andere situatie beland. Jij bent een telg van een sinds eeuwen belangrijk en rijk geslacht en ik ben een archeoloog en conservator van provinciaal museum. We hebben dit keer geen gemeenschappelijke jeugd gehad en we zijn nu ook allebei jaren ouder dan op het dramatische moment waarop we toen gedwongen afscheid van elkaar moesten nemen. In ons huidige leven hebben we tot nu niets gemeen'. Toen ik de laatste woorden had uitgesproken realiseerde ik me dat ik misschien wat al te nuchter was geweest, maar ik voelde ook een bepaalde onzekerheid over deze ontmoeting groeien. Eva Maria was duidelijk teleurgesteld door mijn reactie. Ze liet mijn hand los en begon rondjes om de vitrine te wandelen. Ze begon langzaam te praten. 'Wil je hiermee zeggen dat al mijn naspeuringen om jou weer te kunnen ontmoeten voor niets geweest zijn. Ik heb een vermogen uitgegeven om je terug te vinden'. Haar laatste woorden deden voor mij de deur al bijna dicht maar ik probeerde toch mijn woorden nu wat aardiger te formuleren. 'Natuurlijk vind ik het prachtig dat je al dat speurwerk hebt verricht en er veel tijd en geld in hebt gestoken en vind ik het heel bijzonder dat we elkaar weer terug gevonden hebben maar we zijn nu 'kinderen' van onze tijd en het ligt niet voor de hand dat we de draad van toen zo maar weer kunnen oppakken. Jij bent hiermee al jaren bezig geweest en ik word er plotseling mee geconfronteerd. Ik heb gewoon tijd nodig om het echt tot me door te laten dringen'. De glimlach was terug op het gezicht van Eva Maria. 'Ik begrijp het, neem je tijd. Laten we nog even terug gaan naar de salon'. Voor de open haard dronken we nog enige glazen mooie rode wijn, spraken niet verder en keken in de vlammen van het steeds weer veranderende vuur. Die nacht sliep ik slecht. Ik moest steeds weer denken aan wat er de afgelopen dag gebeurd was en in het bijzonder aan het gesprek in het museum van Eva Maria's grootvader. Omstreeks vier uur stond ik op en liep naar het raam. De volle maan scheen op het open veld voor het landhuis en het duistere woud daar omheen. Binnen en buiten was het doodstil.Ik besloot weer naar het museum te gaan en liep door de twee donkere zalen naar de zijdeur die toegang tot de ruimte verschafte. Ik drukte op de lichtknop en liep naar het eind van de zaal.Ik keek weer naar het veenlijk van Sigritta en naar het rode steentje dat ik haar gegeven had en dat ze toen ze geofferd werd en al die eeuwen erna stevig in haar hand had gehouden. Eva Maria was een regelrechte nazaat van haar en wellicht was Sigritta zelfs tussen de poorten van leven en dood naar deze tijd gereisd. Toch was er een levensgroot verschil tussen de afkomst en levensgeschiedenis van beide vrouwen. Sigritta mocht dan in de genen en herinnering van Eva Maria voortleven, maar zij was niet Sigritta en Eva Maria moest dat zelf ook weten.Achterin de zaal zag ik een vaag lichtschijnsel tussen de kieren van een deur die ik tot dan toe niet waargenomen had. Ik liep er naar toe en opende de deur. Ik zag wederom een zaal gehuld in een ijl blauw licht dat een compleet laboratorium bescheen: talloze distilleerkolven, baden met vloeistoffen in allerlei kleuren en apparaten die op velerlei wijzen energie konden opwekken. Er was ook een wand vol boeken over leven en dood, reincarnatie, wederopstanding, mensenoffers en de mogelijkheden om in de toekomst door te kunnen leven. Na een korte verkenning sloot ik de deur weer achter me en liep via het museum en de twee zalen terug naar mijn kamer. In dit huis klopte iets niet ook al wist ik nog niet precies wat. Ik wilde vertrekken en liep naar de toegangshal.Tot mijn verbazing stond daar de chauffeur die ons naar het landhuis gebracht had en die mij liet weten dat mevrouw mijn bezoek om te vertrekken begreep. Hij had de opdracht om mij terug te brengen naar Keulen. Uren later had ik Gabriela uitvoerig verteld over mijn belevenissen sinds mijn vertrek uit het museum in Keulen. Zij zelf had Eva Maria niet op de opening ontmoet, althans Eva Maria had zich niet aan haar voorgesteld.Ze had Eva Maria tijdens de voorbereidingen van de tentoonstelling ook nooit gesproken; alle onderhandelingen over haar bruikleen en haar financiële bijdrage aan de expositie waren via tussenpersonen verlopen. 'Ik denk dat je er goed aan hebt gedaan door het landhuis weer te verlaten. Wat ik uit jouw woorden begrijp klopte er inderdaad iets niet in haar verhaal en gedrag' Ik probeerde een beeld te geven van het uiterlijk van het landhuis, voor zover ik dat had kunnen vaststellen tijdens de enige minuten waarin ik het verlichte gebouw in me had kunnen opnemen en ik maakte een eenvoudige schets van het hoofdgebouw en de zijvleugels. Gabriela was zeer nieuwsgierig naar de locatie van het gebouw en zou een collega raadplegen die veel wist van kastelen en landhuizen in Duitsland. Een week later mailde ze me een oude foto van een landhuis waarvan ze aannam dat ik daar geweest was. Ik belde haar op om haar indruk te bevestigen. 'Dit landhuis', sprak ze langzaam, 'bevond zich ooit in het uiterste oosten van ons land en het is aan het eind van de Tweede Wereldoorlog totaal verwoest'.(Copyright Ruud Borman)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten