maandag 12 september 2016

EEN BLOEDDORSTIGE GRAVIN

In de Kleine Karpaten ligt, niet ver van de grens met Tsjechië, het Slowaakse dorpje Cachtice. Deze plaats zal maar weinig mensen iets zeggen en is dan ook allerminst een toeristische bezienswaardigheid. Dat er toch regelmatig bezoekers verschijnen heeft dan ook een andere oorzaak: een kasteelruïne, die enige kilometers ten noordwesten van Cachtice gelegen is. Vier eeuwen geleden stond hier een onneembaar slot waar Elisabeth(Erzsebet) Bathory resideerde. Zij is de geschiedenis in gegaan als de bloedgravin die honderden meisjes martelde en vermoordde.

Kasteel Cachtice maakte in de Middeleeuwen deel uit van een serie versterkingen aan de westgrens van het Koninkrijk Hongarije. Door oorlogshandelingen in 1670 en 1708 raakte het slot zwaar beschadigd en verviel daarna tot een ruïne. Een 19e eeuwse foto toont grauwe muurresten op een boomloze heuveltop, een desolaat oord dat beelden op roept van een gruwelijke voorgeschiedenis.
Niet voor niets is deze bloeddorstige gravin vaak in een adem genoemd met de 15e eeuwse heerser over Walachije in Roemenië, Vlad Tepes, die we beter kennen als graaf Dracula. Vast staat dat telgen van beide adellijke geslachten in hun turbulente tijd, vol oorlogshandelingen, met elkaar van doen hebben gehad.
Elisabeth Bathory werd geboren in 1560. Haar ouders behoorden tot de oudste en rijkste families van Hongarije. In 1575 huwde ze met Ferencz Nadasky die in 1578 legeraanvoerder werd van de Hongaarse troepen in hun oorlog tegen de Turken, die toen tot in Midden-Europa waren doorgedrongen. Nadasky was een moedige maar ook wrede legeraanvoerder. Zijn huwelijksgeschenk aan Elisabeth was kasteel Cachtice dat hij vlak voor zijn dood(1604?) kocht voor 36.000 goudstukken van keizer Rudolf ll.
In Elisabeth's milieu zouden al vroeg duistere personen zijn opgetreden. Een oom was bekend als duivelsaanbidder en sommige andere familieleden waren krankzinnig of pervers. Een manlijke bediende bracht haar in occulte sferen en een tante zou haar de 'genietingen' van martelingen hebben bij gebracht.

Wanneer Elisabeth met haar eigen duistere praktijken begonnen is, is onbekend. Ze moet een mooie en intelligente vrouw geweest zijn die bang was om ouder te worden. Ze had een bijna transparante huid die sterk contrasteerde met haar donkere haar. Haar originele portret van 1585, dat daarna vaak gekopieerd werd, is verloren gegaan.
Volgens een hardnekkig verhaal sloeg ze een van haar bediendes eens zo hard dat ze het meisje ernstig verwondde waardoor er bloedspatten op haar huid kwamen. Het viel haar later op dat die plekken er jonger uit leken te zien waardoor er bij haar een waanidee ontstond dat maagdenbloed haar jong kon houden.
Al snel bleken wrede vrouwen om haar heen bereid om haar te steunen in haar bloeddorstige denkbeelden. Zij stroopten de omgeving af op zoek naar boerenmaagden die ze op vreselijke wijze vermoordden zodat de gravin in hun bloed kon baden en ervan kon drinken.
Haar echtgenoot en familie schijnen op de hoogte te zijn geweest van haar gruwelijke praktijken maar grepen niet in. Het verhaal gaat dat de gravin haar kasteel niet meer kon verlaten zonder gewapend escorte omdat de onwonende boeren al lang angstige vermoedens hadden over het lot van hun verdwenen dochters. Er was voor hen niemand waarbij zij zich konden beklagen, laat staan dat ze een gravin konden beschuldigen.

Elisabeth werd op den duur overmoedig en liet ook dochters van aanzienlijke families, zogenaamd voor leerzame doeleinden, naar haar kasteel komen. De nieuwe slachtoffers werden op dezelfde beestachtige wijze behandeld en afgemaakt als de boerendochters eerder. Enige van hun dode lichamen werden over de kasteelmuur gegooid. Toen Elisabeth hiervan hoorde was het te laat. Dit keer ging het niet meer om simpele boerenmeisjes. Nu waren er adellijke slachtoffers in het geding en daarmee had ze een fatale grens overschreden.
Koning Mathias ll van Hongarije beval graaf Thurzo, Elisabeth's neef, om het kasteel te onderzoeken. Op 30 december 1610 vonden soldaten in en rondom het kasteeltientallen slachtoffers.
Er volgden processen met afschuwelijke getuigenissen. Elisabeth's medewerksters werden verbrand of onthoofd. Elisabeth zelf bekende geen enkele schuld. Ze werd ingemetseld in een kamer van haar slot met in de muur slechts een klein gat om haar van eten en drinken te kunnen voorzien. Op 21 augustus 1614, vier jaar na haar opsluiting, overleed ze.

DE OVERMOED VAN DE VROUWE VAN GRUNSFOORT

Lang geleden lang er aan de benedenloop van de Renkumse Beek op de Zuid-Veluwe een kasteel waar na vele ridders een jonkvrouw de scepter zwaaide. In tegenstelling tot haar voorgangers had ze nauwelijks oog voor het wel en wee van de bevolking. Ze was hard en wreed voor de bewoners van de povere boerenhofsteden en aangrenzende gehuchten. Ze was ook ijdel en pronkziek en tooide zich met dure gewaden en sieraden. Haar personeel wrong zich in allerlei bochten om bij haar in het gevlei te komen. Zo kwam haar klerk op een zeker moment op het idee om voor haar een tapijt aan te schaffen dat, uitgerold, reikte van het kasteel tot aan de kerkdeur; zo kwamen haar schoenen niet meer in aanraking met het grove zand dat door vele boerenkinkels betreden werd. De jonkvrouwe voelde zich zeer gestreeld en haar verwaandheid nam vanaf dat moment alleen nog maar toe. Een oude grijsaard die haar waarschuwde om de aarde niet te verachten negeerde zij totaal. Zo liep zij nog vele jaren over het tapijt naar de kerk. Toen ze uiteindelijk stierf werd ze met veel vertoon begraven. De volgende dag stond haar kist echter tot ieders verbazing weer boven de grond. Tot twee maal toe werd ze opnieuw ter aarde besteld maar met hetzelfde resultaat. Toen herinnerden enigen zich de woorden van de oude grijsaard. De kist zou met paard en wagen, zonder koetsier, zijn weg vinden. Het paard rende in volle vaart langs de beek en de aangrenzende heide naar de sompige plek waar de waterloop ontsprong. Daar aangekomen steigerde het paard plotseling waardoor de kist van de wagen gleed, in het moeras terechtkwam en daarin langzaam pruttelend wegzonk. De aarde was niet goed genoeg geweest voor de jonkvrouwe en nu wenste de aarde haar niet op te nemen. Haar lot was de diepe bodem van een pikdonker moeras. Later, tijdens duistere avonden, zag menigeen haar aan de rand van de donkere poel vol vertwijfeling zitten. De plek heette sindsdien Quadenoord.

dinsdag 6 september 2016

DE ANDERE WERELD VAN DE KELTEN

De verhalen over de Andere Keltische Wereld zijn vermoedelijk al ontstaan toen het bouwen van de grote monumenten van enorme stenen, kalk en aarde voltooid verleden tijd werden. Na verloop van tijd raakten de bouwers en hun ideeën over heilige landschappen met hun ceremonies en rituelen in de vergetelheid. Vage herinneringen werden verhalen over een groots verleden en een volk dat overige magische krachten beschikte en daardoor het in hun tijd al oude land kon transformeren tot een wondere wereld waarin heilige plaatsen door onzichtbare, maar wel voelbare lijnen met elkaar werden verbonden. De bewoners moesten elfen geweest zijn die immers sinds mensenheugenis de plekken van de oude godenwereld bewoond hadden. Toen de Kelten de Britse eilanden bereikten troffen zij een land aan vol oeroude indrukwekkende monumenten en mythen over het alom aanwezige elfenvolk.

maandag 5 september 2016

DE EEUW VAN DE MAGIERS EN ALCHEMISTEN

De Eeuw van de Magiërs en Alchemisten. Het begon met een onderzoek voor mijn boek 'Toverij en toveressen, achtergronden van heksenvervolgingen in Nederland' (uitgeverij Fantastisch Verleden, Amsterdam). Ik was op zoek naar gegevens over Johan Wier, een Nederlandse arts die onder andere in Arnhem en Kleef werkte en één van de eerste wetenschappers was die zich afzette tegen de heksenvervolgingen, Ik ontdekte dat hij contacten had met personen die in de 16e eeuw behoorden tot de wereld van magiërs, alchemisten en occultisten. Enigen van hen waren zeer gewaardeerde adviseurs aan vorstenhoven. Er volgde een speurtocht naar de belangrijke steden in Europa van destijds: Leuven, Londen, Keulen, Praag en Krakow. Johan Wier werd in 1515 geboren in Grave. Hij leerde latijn in 's Hertogenbosch en Leuven en werd op 14-jarige student van Cornelius Agrippa, een Duitse magiër die zich bezighield met occultisme, astrologie en alchemisme. Dat lijkt merkwaardig in de 16e eeuw toen de vervolgingen van en heksen en andersdenkenden steeds heviger werden, maar wetenschappers die zich verdiepten in magie en occultisme stonden destijds in hoog aanzien. Agrippa was nota bene adviseur van keizer Karel V. Agrippa en Wier moesten in 1532 Antwerpen verlaten Agrippa voltooide in 1535 zijn boek over demonen en overleed twee jaar later tijdens een reis in Frankrijk. Wier studeerde medicijnen in Parijs en Orléans. Na een praktijk in Grave werd hij in 1545 benoemd tot stadsarts in Arnhem waar hij adviezen moest geven over hekserij. In die tijd was hij al een tegenstander van de heksenvervolgingen;de eerste in de lage landen. Er was volgens hem geen sprake van een verbond met de duivel omdat de 'toveressen' leden aan hallucinaties. In 1550 vertrok hij naar Kleef waar hij hofdokter werd voor de hertog van Kleef waar hij in 1570 werd opgevolgd door zijn zoon. Hij overleed in 1588 in Tecklenburg. Johan Wier was net alleen bijzonder omdat hij stelling nam tegen de heksenvervolgingen maar via Agrippa kwam hij ook in aanraking met vertegenwoordigers van een internationaal netwerk van magiërs en occultisten. Johan Wier was een leerling van Cornelis Agrippa (1486- 1535), een van de meest invloedrijke schrijvers van de Renaissance die ook arts, magiër, alchemist en occultist was. Zijn boek 'de occulta Philosophia' was in zijn tijd al beroemd en wordt ook nu nog geraadpleegd. Hij was bovendien adviseur van keizer Karel V, een van de machtigste Europese vorsten in de eerste helft van de 16e eeuw. De eveneens fameuze John Dee, raadsheer van de Engelse koningin Elizabet l, noemde Agrippa regelmatig in zijn publicaties en was in feite ook een volgeling van hem.