vrijdag 1 januari 2016

OP ZOEK NAAR OUDE DUISTERE RITUELEN

In de jaren tachtig van de vorige eeuw las ik een aantal artikelen over archeologische ontdekkingen in Noordwest-Europa die mijn beeld tot dan toe van een idyllische prehistorische samenleving voorgoed verpulverden. Oudheidkundigen uit Duitsland, Oostenrijk en (toen nog) Tsjecho-Slowakije schreven over grootschalige mensenoffers tijdens het Neolithicum, de Bronstijd en IJzertijd en illustreerden hun theorieën met foto's die nauwelijks twijfel lieten bestaan over de bloeddorstige praktijken die in het verre verleden gangbaar waren. In Engeland was ik al eerder bewijzen van dergelijke praktijken op het spoor gekomen maar door deze nieuwe vondsten bleek dat ze ook in Noordwest- en Midden-Europa werden toegepast gedurende vele eeuwen. Ik nam contact op met de auteurs die blij waren dat ik er aandacht aan wilde besteden en enige van hen nodigden me uit om hun resultaten te komen bekijken. Mijn eerste reis ging naar Bonn waar in het Landesmuseum een deel van de in de 19e eeuw verworven collectie bodemvondsten opnieuw werd bestudeerd waarbij menselijke skeletdelen aan het licht waren gekomen die duidelijke sporen van geweld vertoonden. Samen met collega Helmuth Reichmann bekeek ik de scherp gevormde letselschade aan schedels en ribben; ze bewezen dat de slachtoffers de aanslag op hun leven met de dood hadden moeten bekopen. De overblijfselen waren in een offerput in de Eifel gevonden. Over de vondstomstandigheden was nauwelijks iets bekend. Op grond van recente opgravingen kon mijn collega bevestigen dat het hier inderdaad om de resten van geofferde mensen ging. Die conclusie kon destijds nog flinke kritiek van vakgenoten ontlokken. Tegelijkertijd kwamen andere archeologen in Nederland, Duitsland, Engeland en Denemarken bij hun onderzoek van veenlijken steeds vaker tot de conclusie dat het niet om gestrafte mensen ging maar om slachtoffers van offerpraktijken: de boodschappers die naar de goden werden gestuurd. Twee dagen later vervolgde ik mijn reis naar Asparn an der Zaya in het noordoosten van Oostenrijk waar in 1983 een nederzetting van de bandkeramische cultuur uit het Vroege Neolithicum was opgegraven. Het was de eerste landbouwesrcultuur van Midden- en Noordwest-Europa die ook in Zuid-Limburg is aangetroffen. In graven waren schedels met sporen van dodelijke verwondingen vastgesteld die onder andere door stenen bijlen veroorzaakt waren. In totaal ging het om ongeveer 100 slachtoffers. Deze massamoord betekende het einde van de nederzetting die kort tevoren, tijdens de laatste fase van de cultuur, nog versterkt was. Onderweg in de trein las ik het macabere opgravingsverslag. Later bekeek ik in het museum van Asparn an der Zaya de trieste resten van de dorpbevolking van zes duizend jaar geleden. De door bijlen toegebrachte wonden waren onmiskenbaar en men had zelfs nog enige van deze moordwapens terug gevonden. Ik sprak met conservator Gabrielle Reiner over de bizarre vondsten. We hadden beiden geen logische verklaring voor een massamoord in deze fase van de prehistorie. Later leerde ik door vele nieuwe archeologische ontdekkingen dat massamoorden en mensenoffers in het verre verleden niet ongebruikelijk waren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten