zaterdag 31 januari 2015

HET DROEVIGE LOT VAN KASTEELVROUWE ELEONORA

Eeuwen geleden woonde op kasteel de Wildenborch(Achterhoek) de schone Eleonora. Haar moeder die zeer op rijkdom gesteld was, wilde haar uithuwelijken aan de zeer rijke maar lompe ridder Zweder. Eleonora had in stilte al een andere man lief, maar bij het sterfbed van haar moeder moest ze beloven te trouwen met Zweder. Ze stelde dit huwelijk steeds opnieuw uit totdat Zweder ongeduldig werd, naar de wapens greep en de Wildenborch wekenlang belegerde. Uiteindelijk werd de burcht door haar geliefde,Herman, ontzet waarna beiden onmiddellijk in het huwelijk traden. Gelukkige jaren volgden totdat Herman door Zweder's handlangers via sluipmoord om het leven werd gebracht. Zweder eiste opnieuw zijn recht op maar Eleonora vluchtte over de IJssel naar slot Staverden op de Veluwe waar ze een jaar later van liefdesverdriet stierf. Ze werd achter het kasteel begraven. Bij die plaats, die nog steeds Eleonora's Pol heet, zwerft 's nacht nog altijd een zwarte vrouw klagend rond en klopt nog regelmatig op de poortdeur van het kasteel.

vrijdag 30 januari 2015

EEN BLOEDDORSTIGE GRAVIN

In de Kleine Karpaten ligt, niet ver van de grens met Tsjechië, het Slowaakse dorpje Cachtice. Deze plaats zal maar weinig mensen iets zeggen en is dan ook allerminst een toeristische bezienswaardigheid. Dat er toch regelmatig bezoekers verschijnen heeft dan ook een andere oorzaak: een kasteelruïne, die enige kilometers ten noordwesten van Cachtice gelegen is. Vier eeuwen geleden stond hier een onneembaar slot waar Elisabeth(Erzsebet) Bathory resideerde. Zij is de geschiedenis in gegaan als de bloedgravin die honderden meisjes martelde en vermoordde.

Kasteel Cachtice maakte in de Middeleeuwen deel uit van een serie versterkingen aan de westgrens van het Koninkrijk Hongarije. Door oorlogshandelingen in 1670 en 1708 raakte het slot zwaar beschadigd en verviel daarna tot een ruïne. Een 19e eeuwse foto toont grauwe muurresten op een boomloze heuveltop, een desolaat oord dat beelden op roept van een gruwelijke voorgeschiedenis.
Niet voor niets is deze bloeddorstige gravin vaak in een adem genoemd met de 15e eeuwse heerser over Walachije in Roemenië, Vlad Tepes, die we beter kennen als graaf Dracula. Vast staat dat telgen van beide adellijke geslachten in hun turbulente tijd, vol oorlogshandelingen, met elkaar van doen hebben gehad.
Elisabeth Bathory werd geboren in 1560. Haar ouders behoorden tot de oudste en rijkste families van Hongarije. In 1575 huwde ze met Ferencz Nadasky die in 1578 legeraanvoerder werd van de Hongaarse troepen in hun oorlog tegen de Turken, die toen tot in Midden-Europa waren doorgedrongen. Nadasky was een moedige maar ook wrede legeraanvoerder. Zijn huwelijksgeschenk aan Elisabeth was kasteel Cachtice dat hij vlak voor zijn dood(1604?) kocht voor 36.000 goudstukken van keizer Rudolf ll.
In Elisabeth's milieu zouden al vroeg duistere personen zijn opgetreden. Een oom was bekend als duivelsaanbidder en sommige andere familieleden waren krankzinnig of pervers. Een manlijke bediende bracht haar in occulte sferen en een tante zou haar de 'genietingen' van martelingen hebben bij gebracht.

Wanneer Elisabeth met haar eigen duistere praktijken begonnen is, is onbekend. Ze moet een mooie en intelligente vrouw geweest zijn die bang was om ouder te worden. Ze had een bijna transparante huid die sterk contrasteerde met haar donkere haar. Haar originele portret van 1585, dat daarna vaak gekopieerd werd, is verloren gegaan.
Volgens een hardnekkig verhaal sloeg ze een van haar bediendes eens zo hard dat ze het meisje ernstig verwondde waardoor er bloedspatten op haar huid kwamen. Het viel haar later op dat die plekken er jonger uit leken te zien waardoor er bij haar een waanidee ontstond dat maagdenbloed haar jong kon houden.
Al snel bleken wrede vrouwen om haar heen bereid om haar te steunen in haar bloeddorstige denkbeelden. Zij stroopten de omgeving af op zoek naar boerenmaagden die ze op vreselijke wijze vermoordden zodat de gravin in hun bloed kon baden en ervan kon drinken.
Haar echtgenoot en familie schijnen op de hoogte te zijn geweest van haar gruwelijke praktijken maar grepen niet in. Het verhaal gaat dat de gravin haar kasteel niet meer kon verlaten zonder gewapend escorte omdat de onwonende boeren al lang angstige vermoedens hadden over het lot van hun verdwenen dochters. Er was voor hen niemand waarbij zij zich konden beklagen, laat staan dat ze een gravin konden beschuldigen.

Elisabeth werd op den duur overmoedig en liet ook dochters van aanzienlijke families, zogenaamd voor leerzame doeleinden, naar haar kasteel komen. De nieuwe slachtoffers werden op dezelfde beestachtige wijze behandeld en afgemaakt als de boerendochters eerder. Enige van hun dode lichamen werden over de kasteelmuur gegooid. Toen Elisabeth hiervan hoorde was het te laat. Dit keer ging het niet meer om simpele boerenmeisjes. Nu waren er adellijke slachtoffers in het geding en daarmee had ze een fatale grens overschreden.
Koning Mathias ll van Hongarije beval graaf Thurzo, Elisabeth's neef, om het kasteel te onderzoeken. Op 30 december 1610 vonden soldaten in en rondom het kasteeltientallen slachtoffers.
Er volgden processen met afschuwelijke getuigenissen. Elisabeth's medewerksters werden verbrand of onthoofd. Elisabeth zelf bekende geen enkele schuld. Ze werd ingemetseld in een kamer van haar slot met in de muur slechts een klein gat om haar van eten en drinken te kunnen voorzien. Op 21 augustus 1614, vier jaar na haar opsluiting, overleed ze.

donderdag 29 januari 2015

DE KELTEN

In het midden van de 19e eeuw werden in het Oostenrijkse plaatsje Hallstatt bijna 900 graven blootgelegd van een bevolking die al sinds de 10e eeuw voor Christus mijnen groef in de nabijgelegen bergen waar zich kostbare zoutlagen bevonden. In de graven werden veel ijzeren wapens en werktuigen aangetroffen, zoveel dat archeologen later besloten om deze vondsten als de eerste karakteristieke bewijzen voor de IJzertijd aan te merken. Mijnwerkersgereedschappen diep uit de krochten van de aarde herinneren aan het zware werk dat hier verzet werd.
Met de vondsten uit Hallstatt traden de Kelten voor het eerst in het licht van de historie. Vanaf ongeveer 700 voor Christus zouden zij vanuit Oostenrijk en Zuid-Duitsland naar alle windrichtingen uitwaaieren, steeds verder op zoek naar nieuwe landbouwgronden. Zij vonden de ijzeren ploeg uit waardoor ook moeilijk bewerkbare bodems te lijf konden worden gegaan. Na vier eeuwen woonden hun nazaten langs alle westelijke kusten van de Atlantische Oceaan, van Ierland tot in Portugal. In het zuiden vond men hun nederzettingen tot in Noord-Italië en in het oosten tot diep in Turkije. Overal waren hun, soms kolossale heuvelforten en vorstengraven met rijke inhoud te vinden.
De Kelten waren niet uit op het stichten van een rijk. Elke stam had zijn eigen grondgebied en er was regelmatig onderlinge strijd. Zij hadden groot respect voor de hen omringende natuur die bevolkt werd door talloze goden en godinnen die in wouden, rivieren, meren en bergen huisden. Vooral in de Ierse en Welshe mythologie is veel bewaard gebleven van hun wereldbeeld en religie. Hun lot was dat in de eeuwen waarin zij een groot deel van Europa veroverden er in het zuiden een stad was die hetzelfde doel voor ogen had: Rome. In de eeuwen die volgden zou de strijd met de Romeinen in al hun gebieden uitbreken.

woensdag 28 januari 2015

DARTMOOR; LAND VAN GRANIET, HEIDE EN GEVAARLIJKE MOERASSEN


Als depressies over de oceaan het zuidwesten van Engeland bereiken kun je er verzekerd van zijn dat er zich dikke wolken boven Dartmoor samenpakken om hun lading regenwater neer te laten op het onherbergzame heuvellandschap. Op zulke momenten is het er slecht vertoeven want het hemelwater kan er genadeloos hard neerkomen en beken doen aanzwellen tot kleine rivieren die binnen de kortste tijd wegen in dalen blank zetten. Ooit werd ik overvallen door zo'n gigantische stortbui nadat ik de steencirkel Grey Wethers, niet ver van Postbridge, had bezocht.
Ik probeerde zo snel mogelijk de verkeersweg bij het dorpje te bereiken in de wetenschap dat daar een vlammende open haard in het B&B-adres wachtte. In hoog tempo door de stromende regen lopend had ik nauwelijks oog voor de veranderende vegetatie..... De weg waarover ik auto's zag passeren was immers nog maar enige honderden meters van mij verwijderd. De vaste grond maakte plaats voor plassen met rietpollen die ik gebruikte om me verder te verplaatsen.
Plotseling merkte ik dat de grond bewoog, de aarde deinde onder mijn voeten op en neer. Ik liep over moerasgrond.............. Razendsnel draaide ik me om en keerde terug op mijn schreden. Hoe ik de vaste grond weer heb bereikt weet ik niet, maar onderweg verloor ik wel mijn topografische kaart en kompas. Via een enorme omweg en doorweekt strompelde ik een uur later het B&B-adres binnen. Zelden voelde het brandende vuur van een open haard zo weldadig aan.
In Dartmoor moet je altijd rekening houden met het weer. Er zijn prachtige wandelingen te maken maar je bent er al snel ver buiten de bewoonde wereld, voor zover je daarvan in dat gebied al kunt spreken. Een hele mooie route om het natuurgebied binnen te rijden is vanaf de M5 en A 30 bij Exeter naar Morehampstead. Bij mooi weer is het een genot om over een sterk kronkelende weg door het idyllische landschap te rijden en bij elke bocht weer nieuwe verrassende uitzichten te ontdekken. Na Moreheampsted beginnen al spoedig de ongenaakbare heuvels die Dartmoor zo kenmerken. Rij voorzichtig want van nu af aan grazen er overal schapen en paarden langs de weg. Tussen Postbridge en Two Bridges is een informatiecentrum
over Dartmoor. Koop er een topografische kaart om de archeologische plaatsen te bezoeken. Tijd om even uit te rusten en een mooie wandeling te maken.
Voorbij de afslagen naar Dartmeet en Princetown komen we bij Merrivale waar zich een conglomeraat van prehistorische monumenten bevindt. Er zijn steenrijen en -cirkels, stenen hutkommen en -grafkelders. Vanaf de weg zijn ze moeilijk te zien maar met behulp van de gekochte kaart zijn ze al snel te vinden. In Dartmoor zijn geen indrukwekkende steenformaties zoals Stonehenge en Avebury maar ze zijn bijzonder door hun ligging in dit desolate landschap.
De meeste werden tussen 2700 en 1000 voor Christus aangelegd in de tijd dat Dartmoor een bloeiend agrarisch landschap was. Daarna vertrokken de bewoners naar de meer vruchtbare randen en dalen van het gebied. De hogere delen van Dartmoor raakten onbewoond gedurende vele eeuwen. Vanaf de 19e eeuw werd het de voedingsbodem voor tal van spookverhalen zoals de 'Hound of the Baskervilles'.

DE GEHEIMZINNIGE PICTEN(SCHOTLAND)




Alhoewel Julius Caesar tot twee maal toe slag had geleverd met zijn legioenen in Brittannië zou het tot 43 na Christus duren alvorens de Romeinen begonnen met de onderwerping van dit eiland. Keizer Claudius zelf gaf daartoe het startsein. De weerstand van de Keltische Britten bleek hardnekkiger te zijn dan die waarop de Romeinen ruim een eeuw eerder in Gallië waren gestoten. Ook daar hadden de Kelten bijna tien jaar lang massaal verzet geboden tegen de vreemde overheersing totdat zij murw gevochten het hoofd in de schoot moesten leggen. In Brittannië had men een langere adem. Veroverde en ogenschijnlijk gepacificeerde gebieden kwamen plotseling weer in opstand tegen het nieuwe gezag. De legioenen marcheerden kriskras over het eiland om de ene na de andere rebellie neer te slaan.
Pas onder Agricola, die stadhouder was van Brittannië in de periode 78-84 na Christus waren de Romeinen zover noordwaarts opgerukt dat zij een poging konden wagen om het gebied dat nu Schotland heet te veroveren. Daar woonden de Caledonische Kelten. Binnen vier jaar werden hun stammen verslagen in de slag bij Mount Graupius en heel Brittannië leek veroverd te zijn. Agricola werd door Domitianus terug geroepen en binnen een generatie trokken de Romeinen zich terug tot de lijn Tyne-Solway, waar in de jaren 122-138 de bekende muur van Hadrianus werd gebouwd. Deze muur bleef bijna drie eeuwen lang de grens van het Romeinse Rijk in dit gebied.
Onder Antonius Pius, de opvolger van Hadrianus, probeerden de Romeinen opnieuw Schotland binnen te dringen. In 142 was Zuid-Schotland weer veroverd en werd langs de Forth-Clyde lijn de Antoniusmuur gebouwd. In 180 na Christus werd de Hadrianusmuur door verschillende stammen uit het noorden overschreden. De invallers richtten veel schade aan en versloegen meerdere Romeinse legers. Pas in 208 werd door keizer Septimus Severus een adequate tegenaanval ingezet. Hij forceerde een overwinning maar overleed reeds drie jaar later in York. Zijn zoon Caracalla trok zich met zijn troepen uit het veroverde gebied terug.Daarmee kwam een eind aan de laatste omvangrijke Romeinse poging om Schotland te veroveren. De Muur van Hadrianus werd opnieuw de rijksgrens. Minstens vier forten bleven in Zuid-Schotland behouden waardoor men toch nog enige invloed op het gebied hield Overigens was de verder vrijwel zonder incidenten.

In 297 noemen de Romeinen voor het eerst een nieuwe natie in het noorden, die van de Picten, de opvolgers van de Caledoniërs en hun bondgenoten. In de 4e eeuw zouden de Romeinen en Picten regelmatig met elkaar in botsing komen De keizers Constantius Chlorus en Julianus streden met wisselend succes tegen hen.
De Picten lijken uit het niets tevoorschijn te zijn gekomen. Vrijwel zeker mag worden aangenomen dat zij voortkwamen uit de oorspronkelijke bevolking van Schotland en dat ze voornamelijk in het oostelijk deel van het land gevestigd waren. Van nieuwkomers of invloeden van overzee lijkt geen sprake te zijn. Wellicht vormden zij een bundeling van Caledonische stammen die inzagen dat de Romeinse dreiging slechts door vereende krachten kon worden weerstaan.
Eenmaal uitgestreden tegen de Romeinen zagen zij zich geconfronteerd met vanuit Ierland binnengevallen Scoten die het land uiteindelijk zijn naam zouden geven. Na de krijgers van het 'groene eiland' volgden de tot het Christendom bekeerde Ieren. Vier eeuwen later verdwenen de Picten uit de geschiedenis. In het land waar zij woonden lieten ze talloze stenen achter met mysterieuze inscripties, vrijwel de enige tastbare bewijzen voor het feit dat ze ooit bestonden.

dinsdag 27 januari 2015

SACRAAL AVEBURY







Van welke kant je Avebury ook nadert, langs alle wegen er naar toe ontrolt zich een landschap dat je van de ene in de andere verbazing doet vallen. Vanuit het westen en oosten rijdt je over de voormalige Romeinse weg langs Silbury Hill, de grootste kunstmatige heuvel van Europa die omstreeks 2700 voor Christus is aangelegd met 325.000 kubieke meter kalkbrokken. De aanleiding voor de bouw is nog steeds een raadsel ook al bestaan daarover natuurlijk een aantal theorieën.
Wie vanuit het zuiden Avebury nadert passeert eerst de Wansdyke die in de Vroege Middeleeuwen mogelijk een Saksische(Wodan) verdedigingslinie was.Vervolgens duiken overal langs de weg tot hoog op de hellingen grafheuvels op. Wanneer de akkers braak liggen zijn ze het best herkenbaar omdat ze scherp afsteken tegen het landschap van witte kalk en donkere vuursteen. Na nog enige kilometers wordt ook de top van Silbury Hill zichtbaar
Vanuit het noorden beland je plotsklaps in de grootste steenkring van Europa; je rijdt er nota bene dwars doorheen. Je ziet in het voorbijgaan een enorme droge gracht en ringwal rond de overgebleven stenen van dit indrukwekkende monument. Het is geen stenen constructie zoals Stonehenge. Elke steen is anders en bijzonder qua uiterlijk en omvang en toch was de steenkring ooit een sacraal geheel. Wie deze magische plek betreedt voelt zich klein worden en komt onder de indruk van het enorme werk dat hier is verzet. Dat een groot aantal stenen is gesloopt doet er eigenlijk niet toe. Wie een wandeling maakt over de ringwal voelt dat de indruk en uitstraling van deze bijzondere plaats enorm moet zijn geweest en nog steeds is. De prestatie is des te indrukwekkender als men weet dat Silbury Hill, dat even zuidelijker ligt, min of meer gelijktijdig is aangelegd.
Voordat deze grote werken tot stand kwamen ontstond op Windmill Hill, even ten noordwesten van de steenkring een van de eerste agrarische nederzettingen van Groot Brittannië. De bewoners legden ten zuiden van Silbury Hill een enorm grafmonument aan: West Kennet Long Barrow, een bijna 100 meter lange heuvel met aan de oostzijde een stenen grafkamer. Archeologen nemen aan dat deze vroege boeren hun doden in de vrije natuur op houten stellages aan de elementen prijsgaven. De overblijfselen werden deels gebruikt om hun nederzetting te markeren, wellicht als beschermers, en deels bijgezet in hun grafkamer.
Omstreeks 2000 voor Christus raakten de megalithische monumenten in onbruik. Immigranten van de klokbekercultuur lieten zich voortaan in grafheuvels begraven en gaven daarmee het landschap van Avebury een extra dimensie. Langs de oeroude Ridgeway zijn ze vanaf grote afstand, vaak door een groep bomen omgeven, te zien. Ook op andere markante plekken bij Avebury markeren ze dit indrukwekkende sacrale landschap.

WILD EN WOEST WAREN DE HEIDE EN HET VEEN

'Wild en woest en ledig was het ruwe veen. Slechts de heide vlocht er kransen over heen, boog zich over de oevers van de bruine plas en verborg de diepten van het zwarte moeras.' Heidevelden ontstonden in de tijd van de oudste landbouw, duizenden jaren geleden. Er werden honderden grafheuvels aangelegd gedurende vijftien eeuwen. Later vertrokken de boeren naar de vruchtbare rivierdalen langs de zandgronden. De grote stille heide raakte verlaten. De heidevelden werden het terrein van doortrekkende handelaren, struikrovers, wolven en witte wieven. Op en rond de heidegebieden waren veenplassen en moerassen die zich tot aan de horizon uitstrekten. Ooit werden er offer aan de goden gebracht: gebruiksvoorwerpen, wapens, sieraden en soms zelfs mensen. Tot ver in de 19e waren heidevelden en moerassen gebieden die gemeden werden. Toen kwamen er schilders en schrijvers die op doeken en geschriften hun bewondering voor deze oerlandschappen vastlegden. Voor het zover was waren er al sinds mensenheugenis geheimzinnige verhalen ontstaan over reuzen die meren hadden gegraven en hunebedden aangelegd, sompige leemkuilen waarin kloosters en kapellen waren verzonken, duivelskolken en -stenen, graven van stamhoofden uit de Bronstijd en grafheuvels waarin de witte wieven woonden............Wanneer de dagen weer korter werden en najaarsstormen en duisternis het land in hun greep kregen kroop de nevelachtige klammigheid langs boomstammen en vanuit de heidevelden en moerassen omhoog en 's avonds bescheen de maan een wit landschap waar alleen de bomen boven uitstaken. In de boerenhoeven in deze eenzaamheid waren de luiken en deuren vergrendeld en was het haardvuur hoog opgepookt Rond de vuren werden de verhalen van generatie op generatie doorverteld.Er werd ademloos naar geluisterd en iedereen wist dat het in die tijd buiten niet pluis was.

maandag 26 januari 2015

DE OUDE GRIEKEN IN ZUID-ENGELAND?


Schriftelijke berichten uit de Oudheid over Stonehenge ontbreken helaas. Het is echter niet onwaarschijnlijk dat de Carthagers, en wellicht ook de Grieken Groot Brittannië bezocht hebben vanwege de aanwezigheid van tin in Cornwall. Een zekere Hecateus van Milete, die omstreeks 500 voor Christus leefde en rond 40 voor Christus door Diodorus van Sicilië geciteerd werd, gaf een beschrijving van een ronde tempel die aan Stonehenge doet denken.

'Schuin tegenover Keltisch Gallië ligt een eiland in de Oceaan, niet kleiner dan Sicilië, dat zich naar het noorden toe uitstrekt en door de Hyperboreërs wordt bewoond, die hieraan(wonend boven de noordenwind) hun naam ontlenen. Op dit eiland heerst een prettige temperatuur, de bodem is er rijk, grote vruchtbaarheid doet alles er weelderig wassen zodat het land twee oogsten per jaar oplevert. Volgens de overlevering werd hier Latona geboren en daarom vereren de bewoners Apollo meer dan welke godheid ook. Men kan rustig zeggen dat allen priesters zijn, want dagelijks wordt hij in lofzangen verheerlijkt en wordt hem op vele andere manieren overvloedig eer bewezen.

Op dit eiland verrijst een fraaie ingesloten ruimte in de bossen, een merkwaardige tempel, geheel rond van vorm, door wijgaven opgeluisterd, die aan Apollo gewijd is. In de nabijheid treft men een stad aan, dezelfde god toegewijd, waarvan de meeste inwoners op de harp spelen. Onafgebroken roeren zij in de tempel de snaren en richten er lofliederen tot de godheid, waarin zijn daden worden verheerlijkt. De Hyperboreërs maken gebruik van een vreemd klinkende taal en koesteren grote genegenheid voor de Grieken, vooral voor de Atheners en de Deliërs, hetgeen uit een ver verleden stamt.'

MYKENE EN DE TROJAANSE OORLOG

Omstreeks 800 voor Christus schreef Homerus over de Trojaanse oorlog die toen al vijf eeuwen eerder had plaats gevonden en nog slechts in mythen voort leefde. Hij verhaalde over koning Agamemnon die met zijn troepen zijn burcht via de 'leeuwenpoort' verliet om Troje te straffen voor de ontvoering van koningin Helena van Sparta. Met hem trokken andere Griekse vorsten met hun troepen ten strijde. Er volgde een tienjarig beleg van Troje. Uiteindelijk wonnen de Grieken en Agamemnon keerde zegevierend terug naar Mykene. Daar wachtte hem zijn echtgenote Klytaimnestra en haar minnaar die Agamemnon om het leven brachten. In de 19e eeuw groef de schatrijke bankier en 'selfmade' archeoloog Heinrich Schliemann, na uitgebreide opgravingen in Troje, later ook in de graven van Mykene die zich onmiddellijk na het betreden van de Leeuwenpoort aan de rechter zijde van de toegangsweg bevonden. Hij legde er enorme kostbaarheden bloot waaronder het gouden gezichtsmasker van Agamemnon. De vondsten bleken later van veel oudere datum te zijn. Schliemann had echter hoe dan ook de mythologie van het oudste Griekenland weer laten herleven.

BRENT TOR IN DARTMOOR







Bij helder weer kun je vanaf grote afstand de rots met de kerk van St.Michel de Rupe(Saint Michael of the Rock) zien liggen. Het bijzondere monument ligt bij het dorpje Brentor aan de westelijke rand van Dartmoor. Rond de Tor zijn overblijfselen van een Keltisch heuvelfort. Het kerkje biedt plaats aan slechts 40 personen en wordt alleen nog tijdens Kerstmis en Pasen gebruikt. Er gaan veel legenden over deze plek. Een middeleeuwse schipbreukeling zou na zijn redding geld voor de bouw van de kerk hebben geschonken. Toen de duivel hier kwam spoken moest hij vluchten omdat St.Michael hem met een rotsblik bekogelde.

zondag 25 januari 2015

MOERASSEN GEVEN HUN GEHEIMEN PRIJS

Na de laatste ijstijd, die omstreeks 8300 voorChristus ten einde liep, ontstonden in de vlakke en lagere delen van Drenthe grote moerasgebieden. Dit kon gebeuren omdat een ondoorlatende keileemlaag in de ondergrond, gevormd tijdens een eerdere ijstijd, een goede afwatering verhinderde.
Sinds de komst van de hunebedbouwers, ongeveer 3500 voor Christus, werden moerassen door de bewoners van deze streken gezien als bijzondere plaatsen; geheimzinnig door hun ontoegankelijkheid en dodelijk voor onvoorzichtige betreders. Alhoewel men er na verloop van tijd in slaagde om houten palenwegen door het veen aan te leggen en contact kreeg met de bewoners van de andere kant bleef het moeras een plaats waar de grens tussen leven en dood tastbaar en voelbaar aanwezig was. Men kon door onvoorzichtigheid of overmoed op vreselijke wijze erin omkomen, hetgeen ongetwijfeld ook wel eens in het bijzijn van getuigen gebeurde. Welke betekenis men het moeras ook toeschreef, men had er respect voor en drukte dat duizenden jaren lang uit in offergaven.

Vanaf de tweede helft van de vorige eeuw werden de Drentse veengebieden systematisch afgegraven en ontgonnen. Daarbij kwamen regelmatig opzienbarende zaken aan het licht: houten wagenwielen, stelen van stenen bijlen, potten van aardewerk, stenen werktuigen, een halssnoer met kralen van tin, barnsteen en faience, enzovoort. De meeste voorwerpen bleken al duizenden jaren geleden in het moeras terecht gekomen te zijn en waren wonderbaarlijk goed geconserveerd. Vooral vondsten van organische samenstelling hadden hier de tand des tijds goed doorstaan in tegenstelling tot indentieke vondsten in de omringende zandgronden die geheel of gedeeltelijk vergaan danwel nauwelijks herkenbaar waren.

Uiteraard vormen de veenlijken de bekendste moerasvondsten. Vrijwel gave exemplaren kwamen in Denemarken aan het licht; die van Drenthe zijn wat minder goed geconserveerd. Door hernieuwd wetenschappelijk onderzoek en toegepaste technologie kon het uiterlijk en korte leven van het 'meisje van Yde' gereconstrueerd worden. Of het bij veenlijken om offers gaat is moeilijk vast te stellen. De Romeinse schrijver Tacitus, maar ook Caesar en Diodorus van Sicilië vermelden dat mensenoffers bij de Kelten en Germanen vrij algemeen waren. Tacitus schrijft dat bij de Germaanse stam der Semnonen slaven, na afloop van een aan de vruchtbaarheidsgodin gewijde rondrit, in het moeras werden verdronken.
Op grond van de onderzochte maaginhoud van enige veenlijken, waarbij geen zomer- of herfstvruchten werden gevonden, meende de Deense archeoloog Glob dat de offers in het voorjaar moeten hebben plaatsgevonden. In het noorden van Schotland en op de Hebriden was het tot in de 18e eeuw gebruikelijk om bij het begin van de zomer het feest van Beltane te vieren. Daarbij werd een plat stuk brood in stukken gebroken en verdeeld.
Wie een aangebrand stuk ontving, werd tijdens het feest als dood beschouwd. Frappant is dat in de maag van een in dat gebied gevonden veenlijk een brok aangebrand brood is aangetroffen.
Tacitus schrijft voorts dat ook lafaards, mannen die zich aan het gevecht onttrokken, en homoseksuelen, in het moeras werden geworpen om daarna met vlechtwerk te worden overdekt.
Op veel veenlijken zijn sporen van geweld gevonden, zoals een doorgesneden keel, een wurgtouw en bij vrouwen een kaal geschoren hoofd. Vrouwen worden ook meerdere malen zonder kleding aangetroffen.
In een aantal gevallen werden de slachtoffers met houten staken in de bodem vastgepind, wellicht om te voorkomen dat zij zouden terugkeren naar het land der levenden. In andere gevallen blijken de lichamen liefdevol te zijn neergelegd en moeten we aan echte offers denken.

In1957 werden bij Bargeroosterveld, ten oosten van Emmen, resten van een klein cultusgebouwtje uit de Midden Bronstijd(ca.1500 voor Christus) gevonden. Het lag ooit in een moeras, enige honderden meters verwijderd van een planken voetpad uit dezelfde periode, en bestond uit een houten constructie, op een vloertje van zand, die omringd was door veldkeien. In twee funderingsplanken waren acht palen geplaatst die een bovenbouw met hoornvormige uitsteeksels droegen. Binnen deze constructie bevonden zich nog vier lage palen waarop mogelijk een doodskist gerust heeft. Het gaat hier om een op zichzelf staande vondst waarvan geen andere voorbeelden bekend zijn. Bij het tempeltje werden geen voorwerpen aangetroffen, doch in de directe omgeving is sprake van een opmerkelijke concentratie van belangrijke offervondsten.

Tot op heden wordt algemeen aangenomen dat voor- en vroeghistorische veenvondsten bij uitstek in Drenthe werden aangetroffen. Van een rijke, gevarieerde concentratie is in deze provincie inderdaad sprake, maar met die vaststelling is decennia lang voorbij gegaan aan het feit dat ook elders in het midden en oosten van ons land vondsten uit voormalige moerassen tevoorschijn zijn gekomen.
Zeker, ze zijn meestal minder spectaculair dan de vondsten uit Drenthe en hebben dientengevolge ook minder publicitaire aandacht gekregen, maar representateren dezelfde tradities die in prehistorisch Drenthe gangbaar waren: offers in venen, gebieden waar de grens tussen leven en dood vaag werd, een soort 'twilight zone'.
In Drenthe bestond al vroeg belangstelling voor overblijfselen uit het verre verleden waardoor veel vondsten voor verdwijning behoed konden worden. In Overijssel en de Achterhoek was men in de vorige eeuw vooral aangewezen op onderzoek dat het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden instelde en daar beschikte men zeer lang slechts over een archeoloog die het hele land af moest reizen om vondstmeldingen na te trekken. Hoewel daarbij in de loop van de tijd een beperkt aantal veenvondsten kon worden veiliggesteld moet er toch vooral bij de grote ontginningen in de Achterhoek veel verloren zijn gegaan. Bekend is bijvoorbeeld dat in het Goor bij Aalten veen bronzen voorwerpen zijn aangetroffen waarvan sindsdien elk spoor ontbreekt.

Op de hoge, droge Veluwe bestonden slechts kleine moerassen die in de 19e eeuw min of meer geruisloos werden ontgonnen. Door bestudering van veldnamen zijn ze nog redelijk goed te lokaliseren. Denk daarbij aan namen met de voor- of achtervoegsels del(dal) en side(syde=laag) of duidelijke moerasnamen als veen, broek, ooi, goor, mars(ch) of mers(ch en somp of sump. Wanneer we deze veldnamen in kaart brengen en daarop vervolgens vondstgegevens uit archeologische archieven projecteren, kunnen we nagaan of Veluwse moerassen in het verleden als offerplaats gediend hebben.
De eerste aanwijzing voor deze veronderstelling was een bronzen kokerbijl die ik aantrof in de verzameling van een amateur-archeoloog, die enige decennia lang op de Noordwest-Veluwe actief was geweest. Kokerbijlen werden in de Late Bronstijd(1100-700 v.C) in grote delen van Europa vervaardigd. Het noorden van ons land kende in die tijd een eigen bescheiden bronsindustrie. Het bijltype dankt zijn naam aan de holle vorm, die op de zijtak van een hoofdsteel kon worden bevestigd en met behulp van touw door het oortje werd vastgesnoerd. Zeldzaam zijn deze bijlen niet en het was dan ook meer de naam van de vindplaats die mijn belangstelling wekte: het Uddelerveen. Bij nader onderzoek bleek mij voorts dat in dit veen, reeds in de 19e eeuw, ook nog twee bronzen halsringen waren gevonden.
Op een toeristische kaart van de Veluwe zullen we het Uddelelerveen niet aantreffen, wel de naam van het dorpje Uddel dat midden op de Veluwe gelegen is. Hoog en droog gebied, zou je geneigd zijn te denken, maar de schijn bedriegt.
Even ten westen van Uddel liggen het Uddelermeer en het Bleke Meer. Beide plassen ontstonden in de laatste ijstijd toen zich hier in de bevroren ondergrond twee grote ijsmassa's hadden gevormd. Toen deze na de ijstijd waren gesmolten bleven er min of meer ronde depressies over die gevuld raakten met water. Aan de oever van het Uddelermeer vestigden zich later boeren van de trechterbekercultuur(de hunebedbouwers) en omstreeks 2500 voor Christus wierpen de bekermensen hier een grafheuvel op. Het Uddelerveen ontdekken we op een topografische kaart even ten noorden van het Blekemeer. Volgens de legenda bestaat het gebied nu uit weilanden. In de eerste helft van de 19e eeuw was het Uddelerveen echter nog een moeras.
Over de vondstomstandigheden van de kokerbijl is helaas niets bekend en het is een beetje speculatief om op grond van slechts een vondst de veenofferstraditie van Drenthe dan ook maar meteen op de Veluwe te veronderstellen.
Een tweede vondst lijkt echter ook in dit beeld te passen en wel het bronsdepot dat op het landgoed de Dellen bij Heerde is aangetroffen. Een bronsdepot is een groepje opzettelijk bijeen begraven bronzen werktuigen, wapens en/of wapens en sieraden. Sommige bronsdepots zijn door de eigenaar in noodsituaties aan de aarde toevertrouwd; de veendepot kunnen daarentegen gezien worden als offerdepots.
Ik gaf reeds aan dat de veldnaam 'del(len)' duidt op laaggelegen land. In dit geval is de exacte vindplaats bekend en wanneer ik deze locatie projecteer op een oude topografische kaart blijkt zich hier een piepklein moerasje bevonden te hebben.
Het bronsdepot dateert wederom uit de Late Bronstijd en bestaat uit een lanspunt, twee lansschoenen(die de onderzijde van de lanssteel verstevigden) en twee merkwaardige sieraden die de archeologen gemakshalve kledingnaalden genoemd hebben. Beide bestaan uit lange breinaaldachtige stelen met aan het uiteinde een holle bol waarin op onregelmatige afstanden gaatjes zijn aangebracht. In de bol bevindt zich een stukje brons dat tegen de bolwand aantikt wanneer het voorwerp heen en weer bewogen wordt. Ik wil niet uitsluiten dat het hier inderdaad om kledingnaalden gaat maar kan me ook heel goed voorstellen dat deze sieraden een rituele functie hebben gehad.
In Nederland zijn dergelijke vondsten uiterst zeldzaam en gezien het veelvuldig voorkomen ervan in verschillende delen van Duitsland, Zwitserland en Oost-Frankrijk,lijkt de conclusie gewettigd dat ze destijds uit een van deze gebieden geïmporteerd moeten zijn. Het depot van de Dellen mag zonder twijfel beschouwd worden als een offervondst.

De overgang van de stuwwal van de oostelijke Veluwe naar de aangrenzende IJsslvallei wordt gekenmerkt door steile hellingen. Tal van veldnamen in de vallei illustreren dat grote gebieden hier in het verleden een nat milieu kenden en er zullen ook zeker moerassen zijn geweest. De ontginning darvan vond niet eerder dan in de 19e eeuw plaats. Ondanks het ontbreken van prehistorische nederzettingen zijn toch her en der wat gebruiksvoorwerpen en sieraden uit de Bronstijd gevonden. Wellicht betreft het hier veenoffers.
Hetzelfde kan gezegd worden van vondsten uit het natte milieu van de Gelderse Vallei dat aan de westelijke Veluwe grenst. Ook hier kunnen vermoedens over veenvondsten geopperd worden.
In ieder geval mogen we aannemen dat het offeren van voorwerpen(en mensen?) in het veen niet uitsluitend in Drenthe plaatsvond. In Overijssel en de Achterhoek was dat vrijwel zeker ook het geval en ik verwacht dat een nadere bestudering van de bronsvondsten uit uit de voormalige moerassen van en langs de Veluwe eenzelfde conclusie zal opleveren.

zaterdag 24 januari 2015

HEKSENVERVOLGINGEN

Het is nog maar enige eeuwen geleden dat in Europa op gezag van de kerk van Rome de jacht op heksen geopend werd. Met het handboek 'De Heksenhamer' dat aan het eind van de 15e eeuw door Henricus(Kramer)Institoris geschreven werd kon de kerkelijke inquisitie ruim 100.000 vermeende heksen gedurende twee eeuwen lang blootstellen aan onmenselijke ondervragingen en folteringen. Velen eindigden op de brandstapel. Het waren vrouwen die de geneeskunst met kruiden en andere natuurlijke middelen beheersten en daarmee concurrenten waren van medici die officieel geschoold waren. Het waren echter niet alleen vrouwen maar ook mannen, rijk en arm en uit allerlei bevolkingsgroepen die voor heksen werden uitgemaakt. Vaak begon het met roddel, voortkomend uit argwaan en jaloezie, en als de achterklap eenmaal op gang was gekomen werden de zondebokken van oorlog, misoogst en besmettelijke ziekten voor het gerecht gesleept waar ze na folteringen andere 'heksen' aanwezen die op hun beurt weer dezelfde martelgang ondergingen. Al in de Vroege Middeleeuwen werd er tijdens de kerstening geschreven over heksen, vaak in verband met oude heidense plaatsen waar nog rituelen werden gehouden. De kerk richtte zich echter in eerste instantie op de strijd tegen ketters zoals de katharen in Zuid-Frankrijk. Tot aan het midden van de 15e eeuw eeuw waren heksenprocessen uitzonderingen, maar vanaf de 16e eeuw werd de inquisitie in heel West- en Midden-Europa actief. Vooral in Zuid-Duitsland vilen talloze slachtoffers. Toch bleef er altijd twijfel bestaan over de zin van de vervolgingen. Geleerden van naam konden de hekserij immers niet bewijzen. In de loop van de 17e eeuw verdween de heksenwaan geleidelijk. Nederland was een van de eerste landen waar dat gebeurde. De vervolging had hier nooit op grote schaal plaatsgevonden maar er moeten toch zeker 250 'heksen' op de brandstapel vermoord zijn. In de afgelopen decennia zijn heksenmusea ontstaan in Engeland, Zwitserland, Frankrijk, Spanje en IJsland. Ook zijn er in verschillende Europese landen gedenkmonumenten opgericht en soms zelfs gebouwd. Het wordt tijd dat de heksen die op vreselijke wijze gefolterd en vermoord zijn overal eerherstel krijgen, bijvoorbeeld door hun namen weer te noemen en op te schrijven in gedenkregisters en -monumenten. VOLGENDE KEER AANDACHT VOOR DE OORZAKEN VAN DE VERVOLGINGEN

vrijdag 23 januari 2015

DE TRAPPENPYRAMIDE VAN DJOSER

De trappenpyramide van farao Djoser is het oudste stenen gebouw ter wereld. Zijn vizier Imhotep bouwde de pyramide en het bijbehorende gebouwencomplex omstreeks 2650 voor Christus. Er werd voornamelijk gebruik gemaakt van natuursteen. De schoonheid en omvang van het totale complex(544x277 meter) moet op tijdgenoten een verbijsterende indruk hebben gemaakt en het was dan ook niet verwonderlijk dat de architect later tot god werd verklaard. De basis van de pyramide was een mastaba, een vierkant plat bouwwerk met een hoogte van ca.15 meter. Daarboven en naast werden nieuwe mastaba's gebouwd tot een hoogte van 60 meter waardoor uiteindelijk de trappenpyramide ontstond. Onder dit geheel lagen de grafkamer en een stelsel van andere vertrekken en gangen. Binnen het ommuurde terrein bevonden zich kapellen en een dodentempel. Imhotep had geen voorbeeld en moest elk onderdeel zelf ontwerpen en vormgeven. Een ongelooflijke prestatie die tot op de dag van vandaag ontzag afdwingt.

DE NIJENBEEK BIJ VOORST

Bij de monding van de Voorsterbeek in de IJssel staat de indrukkende, maar zwaar gehavende kasteeltoren de Nijenbeek. De donjon werd vermoedelijk al aan het begin van de 13e eeuw gesticht en had mogelijk een houten voorganger. De voorburcht die later was gebouwd werd in de 15e eeuw door hertog Karel van Gelre verwoest. De bekendste bewoner was Reinoud lll van Gelre die er in 1361 door zijn broer Eduard gevangen werd gezet. Toen Eduard tien jaar later overleed was Reinald tijdens zijn luxe gevangenschap zo dik geworden dat hij de Nijenbeek niet meer door de deur kon verlaten. Hij stierf enige maanden later. De kasteelrestant werd nog tot 1778 bewoond. Tijdens de laatste weken van de Tweede Wereldoorlog raakte de toren door beschietingen zwaar beschadigd.

donderdag 22 januari 2015

GRAFHEUVELS OP DE VELUWE

Op de Veluwe liggen honderden grafheuvels. De meeste bevinden zich langs (voormalige) beken: op de Noordwest Veluwe bij de Leuvenumse- en Hierdense Beek en op de Zuid-Veluwe bij de Renkumse- en Wolfhezer Beek. Ook bij Epe en Vaassen is een grote concentratie. De oudste grafheuvels dateren uit het laatste millennium van de Nieuwe Steentijd, vanaf 3200 voor Christus, en waren vooral individuele graven onder relatief kleine heuvels die omringd waren door door een houten paalkrans en/of greppel. In de Midden Bronstijd, vanaf ongeveer 1500 voor Christus werden grote familiegrafheuvels aangelegd met een centraal graf en daaromheen een aantal latere bijzettingen. Vanaf 1100 voor Christus werd crematie algemeen ingevoerd en raakte het opwerpen van grote grafheuvels uit de mode. In het oosten van het land werden grafheuvels als woonplaatsen van de witte wieven gezien. Mogelijk waren dit ooit priestereesn die voor de grafritulen zorgden en de toegang naar de Andere Wereld bewaakten. Uitgever:www.A3boeken.nl