woensdag 27 augustus 2014

WILD EN WOEST WAREN DE HEIDE EN HET WILDE VEEN.........

'Wild en woest en ledig was het ruwe veen. Slechts de heide vlocht er kransen over heen, boog zich over de oevers van de bruine plas en verborg de diepten van het zwarte moeras.' Heidevelden ontstonden in de tijd van de oudste landbouw, duizenden jaren geleden. Er werden honderden grafheuvels aangelegd gedurende vijftien eeuwen. Later vertrokken de boeren naar de vruchtbare rivierdalen langs de zandgronden. De grote stille heide raakte verlaten. De heidevelden werden het terrein van doortrekkende handelaren, struikrovers, wolven en witte wieven. Op en rond de heidegebieden waren veenplassen en moerassen die zich tot aan de horizon uitstrekten. Ooit werden er offer aan de goden gebracht: gebruiksvoorwerpen, wapens, sieraden en soms zelfs mensen. Tot ver in de 19e waren heidevelden en moerassen gebieden die gemeden werden. Toen kwamen er schilders en schrijvers die op doeken en geschriften hun bewondering voor deze oerlandschappen vastlegden. Voor het zover was waren er al sinds mensenheugenis geheimzinnige verhalen ontstaan over reuzen die meren hadden gegraven en hunebedden aangelegd, sompige leemkuilen waarin kloosters en kapellen waren verzonken, duivelskolken en -stenen, graven van stamhoofden uit de Bronstijd en grafheuvels waarin de witte wieven woonden............Wanneer de dagen weer korter werden en najaarsstormen en duisternis het land in hun greep kregen kroop de nevelachtige klammigheid langs boomstammen en vanuit de heidevelden en moerassen omhoog en 's avonds bescheen de maan een wit landschap waar alleen de bomen boven uitstaken. In de boerenhoeven in deze eenzaamheid waren de luiken en deuren vergrendeld en was het haardvuur hoog opgepookt Rond de vuren werden de verhalen van generatie op generatie doorverteld.Er werd ademloos naar geluisterd en iedereen wist dat het in die tijd buiten niet pluis was.

donderdag 21 augustus 2014

STEENKRINGEN, STEENRIJEN EN STENEN GRAFKAMERS IN EEN GROOT DEEL VAN EUROPA; OEROUD EN MYSTERIEUS

'Hoary and lichened by age, grim and fretted by a thousand storms, our ancient megalithic monuments are still numerous, massive and full of mystery'(Walter Hohnson, 1908) Toen ik tijdens de eerste geschiedenisles de leraar over hunebedden hoorde vertellen kreeg ik de indruk dat de bouwers als primitieve ongeletterde barbaren werden gezien. Ze mochten dan wel enorme keien kunnen verslepen en op elkaar stapelen maar verder bleek er in hun samenleving weinig te zijn wat beschaving kon worden genoemd. Ze waren boeren, gebruikten vuurstenen werktuigen en maakten versierde potten die ze meegaven aan de doden als ze in het hunebed begraven werden. Eigenlijk zou het nog 3000 jaar duren voordat er licht kwam in de prehistorische duisternis van de lage landen. Pas met de komst van de Romeinen kon er van beschaving gesproken worden. De Romeinen schreven immers en legden wegen en steden aan. De hunebedbouwers waren toen al lang vergeten en met hen alle andere mensen die hier sindsdien gewoond hadden. De prehistorie, de tijd waarin er geen geschiedenis werd geschreven, was in de vergetelheid geraakt en zou dat tot na de Middeleeuwen blijven. Het woord prehistorie werd overigens pas in de 19e eeuw voor het eerst gebruikt. Het was een soort verzamelnaam voor alles wat tot het 'heidense' verleden behoorde, oftewel de tijd die voorafging aan het Christendom. De eerste christenen wilden niets weten van de erfenis van het verleden. Heilige wouden werden omgehakt en heilige plaatsen als bronnen en grote stenen werden verboden gebied. In de 19e eeuw moest de prehistorie opnieuw worden uitgevonden. Om dat enorme tijdperk ruwweg in te kunnen delen scheidde een Deense museumdirecteur de archeologische vondsten in zijn verzameling in stenen, bronzen en ijzeren voorwerpen en werd sindsdien gesproken van steentijd, bronstijd en ijzertijd. De vroege oudheidkundigen werden keer op keer geconfronteerd met vondsten die steeds ouder bleken te zijn. Er was enorm veel weerstand tegen de ouderdom van de vondst van de eerste Neandertaler bij Dusseldorf en later tegen de ontdekking van rotsschilderijen uit de IJstijd in Frankrijk en Spanje; rendierjagers konden onmogelijk kunstenaars zijn geweest. het is nog maar een halve eeuw geleden dat de hunebedbouwers, in ieder geval in het onderwijs, gezien werden als de eerste bewoners van ons land. Nu gaan we er van uit dat de eerste mensachtigen hier al voor de ijstijden leefden Toen ik het eerste hunebed zag kon ik me niet meer voorstellen dat de bouwers primitieve barbaren waren geweest. Het bouwen van zo'n stenen graf was een enorme klus waarvoor veel organisatie nodig was. In Drenthe alleen werden er al tientallen gebouwd en dan hebben we het nog niet over de talloze identieke grafkelders die in dezelfde tijd in Noord-Duitsland, Denemarken en een deel van Polen werden aangelegd. In dit enorme gebied gebruikte men min of meer identieke gebruiksvoorwerpen en er was ook duidelijk sprake van internationale handel in vuurstenen bijlen en barnsteen . Vele jaren later kreeg ik pas werkelijk een idee van de impact van de megalithische monumenten toen ik in het Gemeentemuseum Arnhem in samenwerking met Britse-, Ierse-, Belgische-, Franse- en Duitse colega's een tentoonstelling samenstelde over 'De Fascinerende Wereld van Stonehenge'. Het bouwen met grote stenen hield namelijk niet op na de aanleg van de hunebedden; er zou nog eeuwenlang, tot diep in de Bronstijd, gesjouwd, gesleept en gebouwd worden met enorme keien en cultuurgebied wat er bij hoorde werd steeds groter. Na de hunebedbouwers kwamen de mensen van de bekercultuten die hun doden in grafheuvels begroeven. Van Ierland tot in Tjechoslowakije en van Nederland tot in Zuid-Europa werden megalithische monumenten gebouwd waarbij de klokbeker als vrijwel overal voorkomende grafgift diende. Er was sprake van uitwisseling van goederen, rituelen en grafgebruiken over duizenden kilometers. De contacten verliepen voor een belangrijk deel via de Nederlandse delta en de sacrale gebieden van Stonehenge en Avebury in Zuid-Engeland. Een handelsreiziger in die tijd zou overal in West- en Midden-Europa op bijzondere megalithische monumenten zijn gestuit: steenkringen en -rijen in Ierland, Groot Brittannie en Bretagne, stenen tempels op Malta en in alle landen alleenstaande stenen en grafkelders. Na eeuwen raakte deze wereld in verval en werden de stenen en grafheuvels steeds meer met verwonderde blikken bekeken. Hun betekenis en functie waren vergeten en naarmate de tijd voort schreed ontstonden de verhalen over een grootse, wonderbaarlijke wereld die verloren was gegaan. In Groot Brittannie en Ierland staan de stille getuigen daarvan niet alleen in bewoonde gebieden maar ook in tegenwoordig vrijwel verlaten, desolate gebieden en op dunbevolkte eilanden. Sinds de komst van de Kelten worden ze gezien als de woonplaatsen van het elfenvolk, de Tuatha de Danann, en in hun oeroude mythen wordt gesproken van de toegangspoorten naar de prachtige wereld van weleer

maandag 11 augustus 2014

BOEIEND VERLEDEN(4)

Tijdens het ontstaan van mijn belevingservaring van het verleden raakte ik steeds geboeid door de prille fasen van culturen: de eerste boeren die neerstreken in de Lage landen, de oudste steden in Mesopotamie en het eerste stenen bouwwerk in Egypte. Mijn geschiedenisleraar kon prachtig vertellen over de eerste boerennederzettingen in ons land die uit hooguit drie boerderijen bestonden en gebouwd waren op een open plek in het woud. Rondom waren wat stukken bos gekapt om akkertjes voor graan aan te leggen en het vee graasde in de bossen. Bij de boerderijen werden potten gemaakt en gebakken en allerlei werktuigen voor huis, haard en de jacht. Kinderen speelden rond de hoeven en langs de beek in het woud. Hunebedden en grafheuvels lagen wat verder weg. Het dagelijks leven speelde zich altijd af binnen het gebied dat tot aan de horizon reikte. Bij bijzondere gebeurtenissen verzorgden priesteressen de rituelen. Soms bezocht een handelsreiziger de nederzetting met zijn bijzondere waren uit vreemde landen. Later leerde ik dat er ten tijde van de eerste boeren al in een uitgebreid gebied van Noordwest-Europa uitwisseling plaats vond van van goederen en er ook sprake was van min of meer identieke grafgebruiken in hetzelfde gebied. De eerste nederzettingen waren opgetrokken met vergankelijke materialen: boomstammen, vlechtwerk van takken en riet Er bleef geen spoor van over. Na verloop van tijd gaven alleen ronde verkleuringen in de bodem aan waar de palen van de boerderijen hadden gestaan. In de dorpjes werden gereedschappen en potten gebruikt tot ze stuk of versleten waren; bij de paalsporen worden dus bijna altijd alleen maar fragmenten van aardewerk en werktuigen gevonden en zelden een onbeschadigd voorwerp. Toch vond ik het altijd weer spannend om op zulke plekken heel voorzichtig de aarde met een troffel af te schaven en centimeter voor centimeter dieper in het verleden terecht te komen en uiteindelijk stukjes bewerkt vuursteen of een randscherf van een pot te vinden. Tussen het moment dat deze fragmenten onder de grond verdwenen waren en het tijdstip waarop ik ze weer blootlegde lagen tientallen eeuwen Het eerste hunebed zag ik in het Duitse Teutoburgerwoud. De exacte plaats weet in niet meer, maar het lag op een open plek in een bos. Ik was onder de indruk van de enorme stenen en vroeg me af hoe ze op elkaar gestapeld waren. Later zou ik in Drenthe nog veel grotere exemplaren zien. Johan Picardt, die ook over de witte wieven schreef, verhaalde eveneens uitvoerig over deze begraafplaatsen die volgens hem door reuzen gebouwd waren, maar in werkelijkheid door de eerste boeren in het oosten van ons land. In veel overleveringen en veldnamen komt het woord 'hunen' voor en meestal moeten we dan,zoals Picardt al schreef, aan reuzen denken. Reuzen waren oerwezens uit een heidens verleden, maar de 'hunen'-naam werd ook verbonden met plekken van veel jongere datum zoals een urnenveld uit de late Bronstijd bij Winterswijk en vroegmiddeleeuwse sterkten als de Huneschansen op de Veluwe, bij Rhenen en in Twente. Daarnaast werd een hunebed bij het Duitse plaatsje Heiden ook wel aangeduid als 'Duivelsstenen' en een gebied van vroegmiddeleeuwse heuvelburchten bij Berg en dal als de Duivelsberg. Kortom met de plekken uit het voorchristelijke verleden was het niet pluis en ze konden beter gemeden worden. Misschien wel daarom vormden deze plaatsen voor mij een uitdaging om op zoek te gaan naar de oorsprong van de verhalen over witte wieven, reuzen en duivels die zich hier zouden hebben opgehouden. Dat heeft wat betreft de witte wieven tot een intensieve en boeiende speurtocht geleid. Het resultaat ervan is te lezen in het boek 'Witte wieven en elfen, fluisteringen uit de Andere Wereld', uitgegeven bij A3 boeken.

vrijdag 8 augustus 2014

BOEIEND VERLEDEN(3)

Tijdens mijn speurtocht naar de oorsprong en ouderdom van verhalen over witte wieven in het oosten van ons land kwam ik al vroeg in aanraking met het boek van Johan Picardt uit 1660. Picardt was predikant in Coevorden en trok regelmatig vandaar naar de keuterboertjes op de uitgestrekte heideveklden en de turfstekers in de moerasgebieden. Daar hoorde hij verhalen over witte wieven die in grafheuvels woonden; het 'placht er grouwelijck te spoken'. Sommige mensen waren wel eens in deze heuvels geweest en hadden er dingen gezien waar over ze niet mochten praten. Picardt was de eerste die uitgebreid over de witte wieven schreef en er ook nog een illustratie van liet maken. De verhalen over witte wieven speelden zich meestal af in de donkere tijd van het jaar en op plaatsen die men meestal wilde mijden: prehistorische grafheuvels, geheimzinnige moerassen en afgelegen leemkuilen. Witte wieven lieten zich niet uitdagen, ontvoerden boerinnen en kinderen en hadden toegang tot een andere wereld. Zij hielpen echter ook boeren bij de oogst en kraamvrouwen bij de geboorte en er zijn meer aanwijzingen dat zij vroeger handelingen verrichtten die met vruchtbaarheid te maken hadden. Het gaat dan vooral om de oogsttijd wanneer het nog volop zomer was en waarin de witte wieven dus duidelijk actief konden zijn. Waren zij in de loop der tijd door bijgeloof of christendom verbannen naar meer duistere plaatsen en perioden. Misschien waren de witte wieven ooit priesteressen die in de samenleving een rol speelden bij kwesties van leven en dood. Het verhaal had er dan anders uitgezien. De dag nam afscheid en de avondlucht kleurde rose en violet. Mist steeg op boven de velden en het landschap werd bekleed met een witte deken die al spoedig door het licht van de volle maan een waas van geheimzinnigheid kreeg. Met de invallende duisternis verdwenen ook de laatste geluiden van de voorbije dag. Aan de bosrand laaiden vurige vlammen op. Silhouetten van mannen, vrouwen en kinderen werden zichtbaar; ze schreden met hun brandende toortsen door de nevelslierten. De mannen droegen het opgebaarde lichaam van een overleden dorpsbewoner. De vrouwen zongen en trommelden. Vooraan de stoet liepen twee in het wit geklede priesteressen die soms bijna een werden met de omringende mist. Voor hen doemde de weer geopende grafheuvel op. Twee andere priesteressen stonden ter weerszijden van de ingang. In de open ruimte voor de heuvel vormden de bewoners van de nederzetting een kring rond de overledene. Er werden verhalen verteld, voedsel en drank rond het lichaam gezet en een klein vuur aan gestoken. Een beker bier werd rondgedragen en iedereen naam een slok en sprak een wens voor de overledene uit. Daarna werd de baar weer opgetild en, begeleid door de priesteressen, de heuvel ingedragen. Het vuur werd gedoofd en er volgde een lange stilte..........

donderdag 7 augustus 2014

BOEIEND VERLEDEN(2)

Wat mij fascineert is dat er al 4000 jaar geleden in het grootste deel van West- en Midden-Europa gebouwd werd met grote stenen en dat in hetzelfde gebied min of meer identieke, fraai versierde bekers vervaardigd werden. Dat er handel plaatsvond van de Noordzee tot aan de Middellandse Zee was bekend, maar dat deze specifieke culturele uitingen zo'n groot verspreidingsgebied hadden leek tot een halve eeuw geleden vrijwel ondenkbaar. Het valt ook moeilijk voor te stellen dat pottenbakkers uit de Lage Landen, Spanje en Zwitserland van elkaars bestaan wisten, laat staan dat ze konden vermoeden dat ze allemaal min of meer dezelfde bekers maakten. Op grond van vergelijkbare bekers van de Veluwe en de omgeving van Stonehenge mag aangenomen worden dat een aantal bewoners van beide gebieden elkaar gekend moeten hebben. De impact van deze Europese Unie 'avant la lettre' blijkt uit een bijzondere grafvondst bij Stonehenge: de uitrusting van een boogschutter, een stenen polsbeschermer, koperen messen en -oorbellen en twee klokbekers. Onderzoek wees uit dat de man afkomstig was uit Zwitserland en een kwaal had waar voor hij dwars door een groot deel van Europa naar de plek van de helende stenen was gereisd. De sacrale steenkring was destijd immers niet alleen een internationaal handelscentrum maar stond ook bekend als een soort Lourdes. De 'bluestones' uit Wales, die onderdeel uitmaken van Stonehenge waren al tijdens de bouw bekend als stenen met genezende krachten. In de volksoverlevering van Wales bestaan daarover nog steeds verhalen. WORDT VERVOLGD

zaterdag 2 augustus 2014

BOEIEND VERLEDEN(1)

Al heel vroeg was ik met het verleden bezig en sindsdien verzamelde ik altijd, veelal onooglijke brokstukjs van lang geleden:potscherfjes, vuurstenen werktuigjes, aardemonsters, oude prenten en foto's, curiosa, enz. In mijn jeugd wroette ik regelmatig in de blubber uit de Amsterdamse grachten die op een afgelegen terrein bij ons tuindorp was gestort. Uit die prut kwamen puntgave glazen flesjes uit de 19e eeuw en ouder tevoorschijn en zelfs stukken aardewerk en porselein uit de 17e eeuw. Ik was al jong een archeoloog in de dop dus en geinteresseerd in alles wat oud was. Mijn moeder had als kind prehistorische urnen zien opgraven en mijn vader nam me al vroeg mee naar musea. Ik raakte niet alleen geboeid in objecten van eeuwen, soms duizenden jaren oud maar wilde ook vooral weten wat voor mensen daar achter schuilgingen. Op een geschilderd portret kan iemand haarscherp vastgelegd zijn maar hoe zag de man of vrouw er uit die een fraai versierde klokbeker uit de nieuwe steentijd had gemaakt. De geschiedenis zit vol met gaten en we zien ook in onze tijd hoe snel spullen, die voor ons nog niet zo lang geleden heel vertrouwd waren' ineens bijna verdwenen zijn. Mijn eerste echte archeologische vondst bestond uit de resten van een vuursteenwerkplaats van ongeveer 4000 jaar oud: werktuigen, halffabrikaten en afval materiaal. Ronde grondverkleuringen gaven aan dat de vuursteensmid in een kleine, waarschijnlijk houten hut had gewerkt. In het museum in Arnhem waar ik toen al werkte beheerde ik een enorme archeologische verzameling. De oudste vondsten dateerden van de laatste ijstijd en bestonden uit vuurstenen werktuigen van rendierjagers die hier destijds door een toendralandschap trokken. De jongste vondsten stamden uit de Gouden Eeuw. De al genoemde klokbeker bleek een bijzonder object te zijn. De meeste exemplaren in de collectie waren op de Veluwe gevonden. Ik leerde al spoedig dat het een aardewerkvorm was die 4000 jaar geleden in een groot deel van West-Europa voorkwam. Dat betekende dat er toen al contacten over enorme afstanden waren. Uit dezelfde tijd dateert het beroemde Stonehenge in Zuid-Engeland. Toen ik plannen maakte om een tentoonstelling over dit monument en vergelijkbare bouwsels in Noordwest-Europa te maken ontdekte ik dat de verspreidingsgebieden van deze megalithische monumenten en van de klokbekers grotendeels samenvielen. Op bezoek in Engeland viel het me op dat de klokbekers in musea rond Stonehenge grote overeenkomsten met die in mijn museum. Engelse collega's kwamen tot dezelfde conclusie toen ze het museum in Arnhem bezochten. Enige eeuwen later, in de Bronstijd, was het culturele netwerk zelfs uitgebreid tot Griekenland vanwaar uit Kreta(Koning Minos, het labyrinth van Knossos) en Mykene(de Trojaanse oorlog) voorwerpen hun weg vonden naar deze uithoek van Europa. WORDT VERVOLG